Problemen der democratie
De geschriften “Problemen der democratie” van prof. mr. W.A. Bonger en “Wat te doen met anti- democratische partijen” van prof. mr. George van den Bergh zijn dan wel bijna honderd jaar geleden geschreven, maar zijn nog steeds actueel. Veel van de vorming van de SDAP binnen een nieuwe democratie lijkt op het actuele zich herpakken van de politieke vereniging PvdA.
Aandacht voor antidemocratische, autocratische regimes groeit
Weer zijn het moeilijke tijden voor de sociaaldemocratie
Pas in 1920 werd het algemeen kiesrecht in de parlementaire democratie in Nederland ingevoerd, maar ook na de grote uitruil/pacificatie tussen kiesrecht en onderwijsvrijheid duurde de sociale strijd in alle hevigheid voort. En dat tegen de achtergrond van in Duitsland door verkiezingen aan de macht gekomen nazi’s, terwijl in Nederland de NSB door de straten trok en met succes deelnam aan parlementaire verkiezingen. Overal vestigden zich in die dagen autocratische regimes, zoals in Rusland, Duitsland, Italië en Spanje.
Zoals vele andere sociaaldemocraten in deze periode (1918-1940) beijverde Bonger (1876 -1940) zich voor een sterke democratie. Verlies van democratie stond voor hem gelijk aan het toelaten van onderdrukking en verlies van sociale verworvenheden en dat betrof meer dan het algemeen kiesrecht. Al vanaf 1930 betekende de almaar sterker wordende autocratieën voor Bonger dat een kentering begon in te zetten. Voor de dan jongere Van den Bergh (1890- 1966) geldt hetzelfde.
Sociaaldemocraat George van den Berg, werd in 1936 hoogleraar staatsrecht aan dezelfde faculteit van de Gemeente Universiteit van Amsterdam als Bonger die daar in 1921 was benoemd. Bonger schreef “Problemen der democratie” (1934) en Van den Berg hield daar zijn iconisch geworden inaugurale rede: “De democratische staat en de niet-democratische partijen” (1936). Met Hitler zichtbaar in opkomst en de NSB in de Nederlandse straten, trok de staatsrechtgeleerde hiermee als een van de eersten een duidelijke politieke, maar juridisch geformuleerde grens.
Bestuurlijke verantwoordelijkheid
Bonger – die als een van de eerste Nederlandse criminologen wordt gezien – keek naar de democratie als een ontwikkeling van vrije burgers die zich in vrijheid verenigden. In zijn “Over Problemen der Democratie” behandelde hij onder meer hoe een gekozen volksvertegenwoordiger zich moet blijven verantwoorden over zijn standpunten. Want, wanneer de volksvertegenwoordiger zich onvoldoende naar de kiezer en zijn eigen politieke vereniging verantwoordt, raakt de vertegenwoordiger los van kiezers en partijgenoten. Uiteindelijk doemt dan de autocratie op.
Voor Bonger was de negentiende eeuw een levend verleden dat in het teken stond van de worsteling van de bevolking om onder het juk van de feodaliteit en het opkomend kapitalisme uit te komen. Het waren tijden van strijd om burgerrechten, democratie en sociale rechten.
Van den Bergh was meer de praktische politicus die als fractievoorzitter van de SDAP in de gemeenteraad van Amsterdam werkte. Beide maakten interne twisten in de SDAP mee. Deze betroffen de mate van het nemen van bestuurlijke verantwoordelijkheid. Uiteindelijk leidden de conflicten tot een scheuring van de SDAP. Partijgenoten Bonger en Van den Bergh stelden zich op het standpunt dat de SDAP bestuurlijke verantwoordelijkheid moest nemen.
In Nederland werd in 1917-20 het algemeen kiesrecht ingesteld. Dit was een tastbaar voorbeeld van de mogelijkheden die samenwerking tussen de meer liberale burgerij en de arbeidersbeweging bood. Vooruitgang door samenwerking zonder materiële verwoesting, doden en menselijk leed door geweld. Sociale strijd moest vreedzaam en via een democratische weg verlopen. Bonger noemde de democratie na de invoering van het algemeen kiesrecht dan ook bijna triomfantelijk “de grote democratie”.
De jaren twintig met zijn weer opkomende autocratieën zoals het communisme in Rusland en het nazisme van Hitler, was als een terugslag op de positieve ontwikkeling van de decennia daarvoor. De sociaaldemocratie heeft voor Bonger dan ook tot hoofdtaak om sociale verworvenheden voor de gehele bevolking te consolideren via rechtsstaat en democratische regels. En daarvoor was een sterke goed functionerende SDAP noodzakelijk.
Maatschappelijke vertegenwoordiging
Vertegenwoordiging is volgens Bonger één van de organiserende principes, waarop een functionerende maatschappij steunt; dat geldt ook voor de democratie. Als voorbeeld noemt hij dat er, voor ingewikkeld en specialistisch werk, in de maatschappij altijd een uitvoerder moet zijn die ervoor zorgt dat de zaken naar behoren worden geregeld. Denk aan een advocaat in een rechtszaak. Democratie en democratisch bestuur komen altijd uit op een vorm van vertegenwoordiging. Iemand moet het bestuurlijk werk doen en dat is de vertegenwoordiger.
Bonger verwerpt het principe (van Rousseau) dat iedereen gelijk kan oordelen en dus ook gelijk moet mee beslissen. Het gevaar van misleiding – dat wil zeggen van manipulatie door belangengroepen – acht hij bij bestuur volgens een “one man one vote” stelsel aanwezig. Voor de gang van zaken binnen de vereniging van zijn SDAP vertrouwt hij wel op de algemene vergadering van leden maar ook op de rijpheid van de leden van de toenmalige Partijraad. Dit was een op besluitvorming gericht orgaan van tachtig leden en een voorbeeld van indirecte democratie.
Het gaat Bonger om de kwaliteit van de vertegenwoordiger, die in specifieke ambten al wel is vastgelegd; denk aan rechters of militairen. In een indirecte democratie is de vertegenwoordiger vanzelfsprekend democratisch gekozen. Blijft de vraag hoe de vertegenwoordiging te organiseren?
Als sociaal democraat zag Bonger dat de vrijheidsrechten, die de burgerij bevocht, gevolgd worden door sociale rechten, die de arbeidersklasse verwierf. De arbeidersklasse heeft zich ook in de negentiende eeuw voor sociale rechten ingezet en heeft met het algemeen kiesrecht een grote stap kunnen zetten. De arbeidersklasse moet in het bestuur dan wel over de nodige capaciteiten beschikken. Voorkomen moet worden dat de met het kiesrecht verworven mogelijkheid tot verbetering in de praktijk van het democratisch bestuur aan de arbeidersklasse ontglipt.
Hij constateert dat de burgerij, gewapend met kennis en kunde, de macht van de “anciens regimes” succesvol had overgenomen. De arbeidersbeweging staat voor dezelfde taak en moet voorbereid zijn op de competitie in een parlementaire democratie. Dat is de SDAP met het wethouderssocialisme goed gelukt. Denk aan de Amsterdamse wethouders De Miranda en Wibaut in de tijd van Bonger en Van Den Bergh.
Anti-democratische partijen bij Van Den Bergh
Hoewel het Bonger principieel onmogelijk lijkt dat vrije mensen zich vrijwillig tot slaaf laten maken, blijkt dit bij het aantreden van Hitler toch mogelijk te zijn.
George van den Bergh zag het schrikbeeld ook, maar stortte zich als jurist in de strijd om het tij te keren door te onderzoeken wat tegen de naderende autocratieën te doen was. Iconisch is zijn oratie “Wat te doen met antidemocratische partijen?” Democratie kan zichzelf wel afschaffen om plaats te maken voor een autocratie maar laat een autocratie toe dat de democratie zomaar -na verkiezingen- opnieuw ontstaat? Autocratieën leggen naar hun aard weerzin tegen de democratie aan de dag. Een autocratie zal niet gauw voor een democratie plaats maken.
De vraag rijst dan ook of de democratie een antidemocratische partij moet opheffen voordat deze partij de democratie opheft. Met andere woorden: Moet de democratie een antidemocratische partij verbieden en moeten politieke partijen tenminste een vergunning hebben en aan regels worden gebonden?
Een regulering of verbod maakt inbreuk op de vrijheden van een democratische wereld. Hoe hier een weging te vinden, is in de praktijk lastig en vooral voor juristen een vraag.
De oratie van George van den Bergh uit 1936 kort samen gevat: Het fundament van een democratie is de rechtsstaat. De rechtsstaat biedt aan burgers geestelijke vrijheid en een bestuur dat met hun instemming bestuurt.
In een democratie is, om tot bestuurlijke beslissingen te komen, de “vreedzame strijd der geesten” georganiseerd. Dit betekent: verschillen uitspreken, waarbij verdraagzaamheid en eerbied voor de persoonlijkheid van ieder mens voorop staat. Pas daarna volgt een stemming volgens het meerderheidsbeginsel. Van den Bergh hanteert hierbij dezelfde definitie van democratie als Bonger. Zelfcorrectie of het verbeteren van fouten is een wezenskenmerk van democratisch bestuur. Een niet-democratisch bestuur is nauwelijks tot zelfcorrectie in staat. Na opheffing van een democratie vervalt de mogelijkheid om op een eerder genomen besluit terug te komen. Een eenmaal afgeschafte democratie kan zich niet langs democratische weg herinvoeren.
Verandering van rechtsorde is na afschaffing van democratie slechts mogelijk met behulp van onwettige middelen. Met andere woorden: de rechtsstaat functioneert dan niet meer en de Staat is daardoor vernietigd.
Het ligt weinig voor de hand dat een autocratische regime zich weg laat sturen als ware het een falende regering in een democratie uit de dagen van weleer.
Niet-democratische partijen verzetten zich tegen de rechtsstaat; ze laten dat doorklinken in alles en ze hanteren voor hun verzet onwettige middelen. Verdediging van de democratie begint met de verdediging van de rechtsstaat. Welke ruimte heeft een niet-democratische partij om de democratie op te heffen? De Nederlandse wet kent (sinds de jaren dertig van de twintigste eeuw) een aantal aangrijpingspunten om een vereniging te verbieden:
1) Een vereniging mag niet in strijd strijdig zijn met de openbare orde.
2) Strijd met de openbare orde omvat strijd met de wet en met de rechten van het individu.
3) De goede zeden: wat maatschappelijk als vanzelfsprekend wordt gezien, ofschoon hier vele nuances mogelijk zijn. Een politieke partij moet bijvoorbeeld wel kunnen bepleiten een wet te wijzigen, maar het bepleiten van de invoering van de slavernij gaat te ver.
Het is aan de rechter om aan deze aangrijpingspunten praktische grenzen te stellen. De rechter zal de voorgelegde gevallen toetsen aan “fundamentele Nederlandse zedelijke principes en de rechtsbeginselen”.
Van den Bergh scheidt de fundamentele zedelijke principes en rechtsbeginselen van de politieke, zoals Grondrechten. Velen willen grondrechten invoeren omdat zij fundamenteel lijken te zijn en eeuwigheidswaarde te hebben, maar zij kunnen ook zomaar weer verdwijnen. Geestelijke vrijheid en gelijkheid voor de wet zijn essentieel. Daarvoor is het nodig dat mensen elkaars persoonlijkheid wederkerig eerbiedigen. Ook is nodig dat de Staat strijd voert tegen de onverdraagzaamheid. Hij is fel tegen de het streven in zijn eigen SDAP om te accepteren dat een dictatuur in de aanloop naar het socialisme gerechtvaardigd is.
In een nog op te stellen wet op de Staatkundige Vereniging verdient ook de kwaliteit van de politieke partij – die nu eenmaal de grondslag van het staatsbestel vormt – aandacht. Deze wet zal dus ook de organisatie van de politieke partijen moeten regelen. Dit geldt met name de democratische wijze van samenstelling van de kandidatenlijsten van de vereniging. Ook de volledige openbaarheid van de financiën van een partij verdient regeling. Pas wanneer een politieke vereniging aan de eisen van deze wet voldoet kan er sprake zijn van het recht op het stellen van kandidaten. Een ultieme remedie tegen overtredingen van een wet op de Staatkundige Vereniging kan dan een verbod op een politieke vereniging en zijn.
Tenslotte
Bonger en Van den Berg verschilden nauwelijks van inzicht over het belang en de noodzaak van democratie. Bonger was ouder en beschouwde de tweede helft van de negentiende eeuw als recent verleden. Democratie was voor Bonger onlosmakelijk verbonden met de sociale strijd van de arbeidersklasse. Dat laatste ontkende Van den Berg in zijn oratie niet, maar hij richtte zich op staatsrechtelijke verankering van verworvenheden in het staatsbestel; hij was nu eenmaal staatsrechtgeleerde.
Bonger was gepokt en gemazeld in de sociale strijd. De vereniging die deze strijd in de politiek voerde was voor hem de SDAP. De democratie bood een belangrijk platform voor de sociale strijd. In de vergaderzalen moesten de vertegenwoordigers van de SDAP het opnemen tegen de liberalen, conservatieven en confessionelen. Die concurrentie eiste dat hun vertegenwoordigers opgewassen waren tegen de bestuurlijke ervaring van de anderen. Bonger stelt dat de vertegenwoordigers van de SDAP alleen al daarom van hoge kwaliteit moesten zijn. Hij ziet echter wel het gevaar van een meritocratie.
Voor de SDAP zag hij het gevaar dat de leiders zich van de leden zouden afwenden en zich niet langer bekommeren om de dagelijkse noden van de arbeidersklasse. Dat betekent verzwakking van de arbeidersklasse en van de SDAP. Het betekent ook een terugslag van het algemeen kiesrecht.
Bonger hamert dan ook op de noodzaak van het afleggen van verantwoording door de leiders aan de leden van de politieke vereniging. Tegenwoordig wordt deze verantwoording eerder aangeduid met het voeren van een permanente dialoog of het geven van terugkoppeling.
Het voert hier te ver om in te gaan op het belang van een goede verantwoording binnen de PvdA. Daarover meer in de volgende nieuwsbrief van het Rode Nest.
Geert Eggink
Het boek van Bonger is antiquarisch te vinden en digitaal in te zien via deze link: https://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=bong005prob01
De oratie van Van den Bergh is uitsluitend in een herdruk met toelichting door Bastiaan Rijpkema en voorwoord van René Cuperus en een nawoord van Paul Cliteur verkrijgbaar onder ISBN 9789035252004.